Vorig jaar was het zestig jaar geleden dat Jacob Bijster plotseling overleed. In zijn vijftigste sterfjaar is door Piet van der Steen een dubbel-cd uitgebracht, met daarop een groot aantal van Bijsters orgelwerken.

Die cd is weliswaar goed ontvangen, maar heeft niet tot gevolg gehad dat de werken van Jacob Bijster alsnog verschenen op de programma’s van de vele orgelconcerten in Nederland. Voor velen is hij de componist van één stuk gebleven: De variaties op een Oud-Nederlandsch Lied (Ick wil my gaen vertroosten) uit 1934. Hoewel dit op zichzelf geen slecht stuk is, blijft het een vroeg werk dat niet representatief is voor het oeuvre van dat de componist heeft nagelaten.

Jacob Bijster (1902-1958) heeft als organist van het Flaes-orgel van de doopsgezinde gemeente in Haarlem altijd wat in de schaduw gestaan van vakgenoten die een groot, historisch instrument bespeelden, als het Müller-orgel in de Bavo in Haarlem. Als docent aan het Amsterdams conservatorium genoot hij niet dezelfde faam als zijn collega Anthon van der Horst (hoewel Bijster een betere pedagoog moet zijn geweest dan van der Horst). Als componist heeft hij een oeuvre nagelaten dat nog minder repertoire gehouden heeft dan dat van een tijdgenoot als Hendrik Andriessen.

De veronachtzaming van Bijsters orgelwerken is als zodanig typisch Nederlands. Zelfs de werken van Alphons Diepenbrock (1862-1921), naast Sweelinck Nederlands grootste componist, worden door Nederlandse orkesten slechts zelden uitgevoerd. Vergelijk dat eens met de wijze waarop de Denen Nielsen, de Noren Grieg en de Finnen Sibelius koesteren. In het geval van Bijster speelt ook een rol dat de romantische inslag van zijn werken niet meer gewaardeerd werd in de tijd van de neobarok. Bijster heeft daar wel aansluiting bij gezocht, wat vooral in het middendeel van zijn Ricercare goed te horen is, maar zijn idioom blijft te kleurrijk om voor neobarok te kunnen doorgaan. Daar komt nog bij dat Bijster zich bij het schrijven een nieuw werk liet inspireren door composities van tijdgenoten. Zo is zijn Passacaglia duidelijk geënt op die van Hendrik Andriessen en zijn Ricercare op die van Albert de Klerk. In het orgelwereldje werd daarom door sommigen smalend gesproken over de composities van Bijster, als zouden die slechts een vorm van namaak zijn. Daarmee werd de bescheiden Jacob Bijster onrecht aangedaan. Want ook al volgde hij zijn tijdgenoten na in de vormen die zij gebruikten, Bijster spreekt toch wel degelijk een heel eigen taal.

In het Voorwoord bij zijn Triptyque geeft Bijster inzicht in het door hem gehanteerde toonstelsel, dat hij ‘een systeem van statische drieklanken’ noemt. Blijkbaar voelde hij zich door Van der Horst met zijn modus conjunctus uitgedaagd om ook met een eigen systeem te komen. Bijsters systeem is echter van een heel andere aard dan dat van Van der Horst, omdat het systeem van Van der Horst de melodie bepaalt en het systeem van Bijster de harmonie. Nadere bestudering van Bijsters systeem roept de vraag op of er wel sprake is van een nieuw systeem. Bijster noemt de drieklanken die hij hanteert statisch, omdat de tonen in die drieklank hun harmonische functie verloren zouden hebben. Dat is echter niet het geval. Het bijzondere van Bijsters klanktaal is juist dat de tonen hun harmonische functie behouden. Een ais kan bij Bijster alleen als ais genoteerd worden en niet als bes. Hierdoor ontstaat een voor Bijster typerende vorm van bitonaliteit, die in alle fugatische passages in zijn werken terug te vinden is. Wel kan een toon van kleur verschieten, waardoor een ais in de harmonie alsnog de functie van bes krijgt. Maar dan wordt hij ook zo genoteerd. Hoewel het het notenbeeld wat druk maakt, geeft juist dit gebruik van enharmoniek Bijsters werken hun bijzondere coloriet.

Bijsters kleurgebruik treedt het meest naar voren in de zachte middendelen van zijn orgelwerken. Het is daarom jammer dat Bijster geen groot zacht werk voor orgel geschreven heeft: een adagio of een nocturne. Bijna al zijn werken eindigen fortissimo. Uitzondering is de Passacaglia, die afsluit met een herhaling van het openingsdeel. Dit werk is misschien wel het meest typerend voor Bijsters kleurgebruik: impressionistisch, maar dan met fellere kleuren.

Omdat Bijsters idioom zich bleef ontwikkelen, laat zijn werk zich moeilijk op één orgel uitvoeren. Piet van der Steen gebruikte voor zijn opnamen het Witte-orgel in de Oude Kerk in Delft. Ook al is die keuze goed te verdedigen, het is ook goed hoorbaar dat dit instrument niet Frans genoeg is voor Bijsters Deuxième Choral en weer niet helder genoeg voor zijn Ricercare. De organist David de Jong, die in 2018 de mogelijkheid kreeg om twee concerten te geven met uitsluitend werken van Bijster, is in zijn zoektocht naar een geschikt instrument voor een cd-opname uitgekomen bij twee orgels in Friesland. Twee werkjes voor orgel manualiter heeft hij opgenomen op het lieflijke Bakker & Timmenga-orgeltje in De Knipe. Met zijn vier achtvoetsregisters op zeven stemmen bleek het geknipt voor de Variaties over ‘Komt, wilt u spoeden naar Bethlehem’ en de Prelude en Fughetta over ‘Vaste rots van mijn behoud’. Wat dat laatste werkje betreft, het tekent Bijster dat hij zich niet te goed voelde om een bewerking te maken van een lied dat voor veel tijdgenoten niet meer was dan een romantische smartlap. Bijster slaagt erin een bewerking te schrijven die sfeervol en stijlvol is.

Voor de grotere werken is de keuze van De Jong gevallen op het Bakker & Timmenga-orgel in de Sixtuskerk van Sexbierum. Dit orgel is in 2010 gerestaureerd naar de toestand van 1924, nadat de kans op een reconstructie van het Hinsz-concept uit 1767 verkeken was. Kerken die beschikten over Hinsz-pijpwerk uit Sexbierum, dat door Bakker & Timmenga gebruikt was bij de bouw van nieuwe orgel, bleken toen het erop aankwam niet bereid dat materiaal aan Sexbierum af te staan. Bovendien had het Bakker & Timmenga-concept uit 1924 met het verstrijken van de jaren inmiddels zelf de status van monument gekregen. Omdat er misschien ook weer een Hinsz-orgel in Sexbierum had kunnen staan, wordt het orgel dat er nu staat door velen alleen beoordeeld om wat het niet is. Maar om het orgel recht te doen, zal het beoordeeld moeten worden om wat het wel is.

Dan is het in elk geval niet een typisch Bakker & Timmenga-orgel uit het interbellum, getuige een register als de Cornet-Mixtuur (een niet-repeterende tertsmixtuur) en een tweede klavier met zachte stemmen die in een zwelkast zijn geplaatst. Op voorspraak van de plaatselijke organist had Bakker & Timmenga de opdracht gekregen tot de bouw van een instrument van Duits-romantische signatuur. Maar als zodanig heeft het tot 2010 nooit gefunctioneerd. Het pijpwerk dat Bakker & Timmenga uit Duitsland had laten komen werd op een te lage winddruk gezet en het zwelwerk kwam buiten de kerkzaal in de onverwarmde voorkerk te staan, waardoor het altijd ontstemd was. De zwelkast zelf had weinig effect, omdat de wanden te dun en onvoldoende geïsoleerd waren. Bij de restauratie door Mense Ruiter Orgelbouw en onderaannemer Hans Kirchner Orgelbau zijn de fouten uit het concept van 1924 rechtgezet. Achter het orgel werd een nieuwe, geïsoleerde achterwand opgetrokken en in de muur links en rechts van het hoofdwerk werden twee openingen in gotische vorm gemaakt. Daardoor kwam het hele orgel in de verwarmde kerkruimte te staan. De schoonheid van het orgel kwam echter pas aan het licht toen bij de restauratie proefondervindelijk de juiste winddruk werd bepaald. Het orgel had in 1924 een winddruk van 75 mm waterkolom gekregen. Bij een reparatie in 1949 is die winddruk verlaagd. Bij de restauratie bleek echter een winddruk van 92,5 nodig. Nu klinkt het orgel pas zoals het bedoeld was: als een Duits-romantisch instrument.

Dat komt ook door de forse uitbreiding van de pedaaldispositie. Aan de Subbas 16’ en de Cello 8’  werden door de firma Mecklenburger Orgelbau drie stemmen toegevoegd, gemaakt van grenenhout: Contrabas 16’, Fluitbas 8’ en Bazuin 16’, waarvan de bekers de volle bekerlengte kregen. In 2018 werd het pedaal nog eens uitgebreid met een Trompet 8’. Er staat daardoor nu een orgel in Sexbierum dat gerust uniek in Friesland genoemd mag worden. De orgelwerken van Bijster lijken het orgel in elk geval op het lijf geschreven te zijn. Merkwaardig genoeg blijkt ook de meer neobarokke Ricercare het in Sexbierum uitstekend te doen. Want ook al heeft het instrument slechts één vulstem, de functie die de Mixtuur in een barokorgel heeft wordt in Sexbierum vervuld door de zeer boventoonrijke prestanten 4’ en 2’. Het zou mooi zijn als de cd die in Sexbierum is opgenomen eraan bijdraagt dat niet alleen de werken van Bijster, maar ook het orgel in Sexbierum de waardering krijgt die het verdient.

Op de cd zijn vier grotere werken van Bijster vastgelegd, die ook door Piet van der Steen zijn opgenomen: Deuxième Choral, Passacaglia en Toccata et Ricercare. Deze worden afgewisseld met kleinere werken, die niet door Van der Steen zijn opgenomen: Fantasie over ‘Komt nu met zang’, Variaties over ‘Komt, wilt u spoeden naar Bethlehem’, Variaties over ‘Stort tranen uyt, schreyt luyde’ en Prelude en fughetta over ‘Vaste rots van mijn behoud’. De cd krijgt extra waarde doordat ook het nooit gepubliceerde lied ‘De morgenstond’ van Bijster, voor mezzosopraan en orgel is opgenomen. Het lied wordt gezongen door de bekende mezzosopraan Valeria Boermistrova. Zo is er een afwisselend Bijsterrecital ontstaan dat zich als een geheel laat beluisteren.

De cd zal op gepresenteerd worden tijdens een presentatieconcert op vrijdag 10 mei, in de Sixtuskerk te Sexbierum, dat begint om 20.00 uur. De cd komt uit bij Excellent Recordings, onder het label Diamond Line. Het bestelnummer is ER136819.

David de Jong_Jacob Bijster_diamond line
    227